Verhalen

VERHALEN

In februari stuurde ik een verhaal in voor de  Ward Ruyslinckprijs voor Kortverhalen. Weer werd het spannend. Zoveel genomineerden. Ik haalde de tweede prijs.

De winnende verhalen werden gebundeld in een klein boekje en in beperkte oplage verdeeld. Mijn verhaal werd dus enkel door de jury en de aanwezigen op de uitreiking  gelezen. Jammer. Maar om dat goed te maken, kan u het nu ook hieronder lezen. Andere verhalen volgen! 

Geen zin meer

De laatste tijd heb ik er een gewoonte van gemaakt om toch enkele keren per week een begrafenis bij te wonen. En dan bedoel ik de hele ceremonie. Van het stoffelijk overschot begroeten tot en met de belegde broodjes en de koffiekoeken achteraf. Voor dat laatste doe ik het trouwens ook, ik moet dat niet onder stoelen of banken steken. Twee, drie of soms zelfs vier keer per week kunnen aanschuiven aan tafel, dat bespaart me per maand een pak geld. Je moet er wel wat voor over hebben. Hoe je het ook draait, een mens moet zijn kost blijven verdienen. Maar ik heb toch niets anders te doen. Drie jaar geleden stierf mijn vrouw aan kanker. Van haar houden deed ik niet meer, maar missen doe ik haar wel. Bovendien werd ik begin dit jaar feestelijk afgedankt op het werk. Na drieëndertig jaar. Niet eens een rond getal. Herstructurering heette het. Op straat gezet, noemde ik het. En probeer maar eens, als je achteraan de vijftig bent, om nog ergens aan de bak te komen.

Ik ben niet dakloos, ik ben geen schooier, dat niet. Maar alle beetjes helpen om de eindjes aan elkaar te knopen. En om de tijd door te geraken. Ik zie het als een broodwinning. En dat is het ook letterlijk. Het vereist voorbereiding, het vraagt om inzicht, om vernuft. Om durf. Maar eens je het onder de knie hebt, is het bijna een vak. Met de nodige kneepjes.

Het begint al bij de begroeting. Daar leg je de basis voor het latere middagmaal. De manier waarop je de rouwende familieleden warm in de hand knijpt. Liefst met ook je linkerhand er nog omheen, om de verstrengeling nog inniger en het medeleven nog dieper te maken. Wat je daarbij prevelt maakt niet veel uit. Wat telt, is dat het eerste oogcontact is gelegd. Je hoort haast hoe die zwartgeklede lieden zich het hoofd breken: wie is die man, waar ken ik hem toch van ?

Wat daarna volgt komt ook allemaal van pas 's middags. Het is een kwestie van goed opletten. Hoe sereen de viering was, hoe hemels de gezangen, hoe ontroerend het afscheidswoord van de kleindochter. Hierbij wil ik toch even opmerken dat ik de begrafenissen zorgvuldig uitkies. Ik ga enkel naar uitvaarten van ouderen, mensen om wie men wel droevig, maar niet het hart van in is. Mensen die in de loop der tijd een mooie lommerrijke stamboom hebben laten groeien. Met andere woorden, mensen bij wie een persoon meer of minder aan de begrafenistafel niet opvalt.

Van de preek steek je uiteraard het meeste op. Niet dat de priester van dienst vandaag de dag nog weet welk vlees hij in de kuip heeft. Of welk stof in de urne. Natuurlijk krijgt hij het op een briefje van de familie, maar het werkt wel. In een kleine vijf minuten krijg je de essentie van een mensenleven voorgeschoteld. Dat stemt enerzijds weemoedig, maar ook wel een tikje hoopvol. Iedereen betekent wel iets in zijn leven. Toch als hij dood is.

De ene was een steun en toeverlaat voor zijn zieke zoon. De andere was als voorzitter van de plaatselijke vereniging een graag geziene figuur in het hele dorp. Sommigen hadden vreugde en trots gevonden in hun kroost. Anderen waren op het werk een rots in de branding geweest. Van niemand, maar dan ook van niemand werd gezegd dat hij een ouwe zeur was geworden, dat hij een levenslange profiteur was geweest. Of dat zij een slons was, een tang van een wijf. Iedereen is mooi in de mooiste van alle werelden, het dodenrijk.

De dode van de dag was geen uitzondering op de regel. Ook hij was een toonbeeld geweest voor ons allen. Een teergeliefde vader, een geëngageerde burger, een alom gerespecteerde bedrijfsleider. Heel oud was hij niet geworden, vierenzestig. Tegenwoordig heet dat de fleur van je leven, aangezien zestig het nieuwe vijftig is. Er was dus veel volk komen opdagen. Ook op de begrafenismaaltijd. Dat maakt het altijd handiger om op te gaan in de massa.

Zoals vaak schoof de naaste familie meteen aan tafel. Anderen, die in groepjes bij elkaar ernstig stonden te knikken, zelfs af en toe nog wat te snikken, waren duidelijk ook verwanten. Maar diegenen die wat onwennig apart stonden rond te kijken met hun glas sherry of porto in de hand, dat waren de halve vrienden, de vage kennissen. Daar schaarde ik me bij, zonder er echter contact mee te zoeken. Ik hield me gewoon wat verlegen afzijdig, tot uiteindelijk iedereen aan tafel ging, waarbij de volgorde van familie, verwanten, vrienden en tenslotte kennissen haast instinctief en organisch werd gerespecteerd.

De stoelen schraapten over de vloer, de koffie werd uitgeschonken, de schalen met broodjes doorgegeven. Ik nam er een met ham. De dag daarvoor had ik voor kaas gekozen. Ik probeer wat te variëren. Soms heb ik geluk en is er eens wat anders: krabsla, tartaar, kip curry, al lijkt dit laatste bijna te frivool voor een begrafenismaal. In sommige streken serveert men zelfs warm eten na een begrafenis. Eerst soep, daarna rosbief met peultjes en aardappelen en een dessert na. Alsof het een feestje was. De verleiding is soms groot om ook daar mijn onopvallende charmes eens uit te gaan testen. Maar ik zou de maaltijd duur moeten betalen aan brandstof en autosleet. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ik het plaatselijke dialect onmachtig ben en dus snel door de mand zou vallen.

Want er komt altijd een moment dat de naaste familie een praatje komt slaan met de minder bekende genodigden. Dan is het soms kantje boordje. Veel kan er mij dan niet meer overkomen, want meestal is dat na de maaltijd, als nog een afzakkertje wordt besteld en tegen dan is mijn eten toch al verorberd. Al verkies ik natuurlijk een stille aftocht boven veel drama. Gelukkig kom ik er meestal vanaf met: "Ik ken hem nog van vroeger. Van veel te lang geleden." Of "Wij zijn jarenlang collega's geweest." Dat doet het hem ook vaak. Maar die smoes zou in dit geval niet werken.

Ik was opzettelijk niet frontaal in het zicht van de familie gaan zitten, maar voelde niettemin al een tijdje tientallen ogen in mijn rug priemen. Nog voor ik een eerste hap van mijn broodje ham kon nemen, tikte deze keer al iemand op mijn schouders. Het was de broer van de overledene, ik herkende hem van tijdens de dienst.

"Ik geloof niet dat wij zijn voorgesteld ?"

Ik legde mijn broodje op mijn bord, stak mijn hand uit, maar hij negeerde die.

"Kende u mijn broer, misschien ?"

Ik knikte, probeerde mijn vaagste cliché: "Van vroeger. Helaas veel te lang geleden".

"En u was uitgenodigd door…"

Ik aarzelde even. "Er stond gewoon: gelieve de familie te volgen op de brief, dus…"

"Ik dacht het niet", zei de man met een uitgestreken gezicht. Ik probeerde wat tegen te sputteren, maar hij ging meteen verder:

"Uw gezicht komt niemand bekend voor. Tenzij… bij onze vriend Filip daar." Hij knikte naar een grijze vijftiger die me streng zat aan te staren. Inderdaad, die kende ik.

"Dus mag ik u nu vriendelijk vragen om op te stappen", zei hij afgemeten.

Puur uit onwennigheid keek ik wat verbouwereerd naar mijn broodje. Ik rook bijna de ham, kon de krokante korst van het broodje haast proeven.

"En neem uw broodje maar mee" zei hij minachtend. "U bent er nu toch al aan geweest."

Dat was de druppel. Ik schoof mijn stoel kordaat achteruit, gooide mijn servet woedend op tafel.

"Laat maar, ik heb al geen zin meer", zei ik. De man deed teken aan enkele familieleden, die al opstonden, klaar om te gaan blaffen. Ik trok mijn stoute schoenen aan.

"Misschien ging mijn vriendschap met uw broer dieper dan met wie van jullie ook", zei ik misprijzend.

De man leek even uit het lood geslagen. Een goed teken om verder te gaan.

"En dieper is wel het juiste woord. Ik durf wedden dat je niet eens wist dat hij homo was."

De man trok bleek weg. Hij leek nu nog meer lijk dan zijn broer.

"Dat wist u niet, he ? Dat wij jarenlang in het geniep hebben geneukt wanneer we maar konden. Dat ik hem dan alle hoeken van zijn kantoor liet zien. Zijn vurige hengst, noemde hij mij !"

Enkele mannen grabbelden mij woedend vast bij mijn schouders, maar ik sloeg hen verontwaardigd van mij af.

"Raak me niet aan !" riep ik hen dreigend toe. "Ik ben al weg !"

Ik draaide mij om en stapte vastberaden naar de deur. Maar net voor ik naar buiten stapte, draaide ik me nog even om. Wie dachten ze wel dat ze waren, die bekakte bende. Niet alleen had de ouwe mij aan de deur gezet in zijn bedrijf, nu gooide zijn familie mij ook hier buiten. Ik stak iedereen mijn middelvinger toe en sloeg de deur met een ferme klap achter mij dicht.

Zomer-moord

Moeizaam deed ik één oog open. Na een hete hitsige nacht. Nu lag ze stil naast mij in bed. Stil en vooral levenloos.

Misschien had mijn hand niet hoeven uit te schieten. Misschien was die ene klap er net teveel aan geweest. Maar ze had het zelf gezocht. De hele avond had ze mij het hoofd zot gemaakt. Ze was gewoon niet van mij af te slaan. Ze wou mij, oh, ze wou mij zo graag.

Eerst probeerde ik er geen aandacht aan te schenken. En dat ging me eigenlijk nog verrassend gemakkelijk af. Ik voelde wel dat ze mijn gezelschap zocht, maar ik trok er me niet teveel van aan. Misschien speelde de driekwart fles zomerse rosé die ik die avond soldaat had gemaakt daarin wel een rol. Die maakte me een stuk toleranter. En als ze af en toe wat teveel in mijn buurt rondhing, schokschouderde ik wat verveeld. Ze hoepelt vanzelf wel op dacht ik. Gewoon negeren.

Maar naargelang de nacht vorderde werd ze almaar opdringeriger. Ik hoorde haar achter mijn rug fezelen. Waarschijnlijk was ze over mij bezig. Voor ik er erg in had begon ze aan mijn oor te frunniken. Jezus ! Als er één ding is waar ik een hekel aan heb, dan is het dat er aan mijn oren gezeten wordt.

Ik stuurde haar met een geërgerd gebaar weg. Had ze het nu nog niet door dat ik niet van haar aandacht gediend was? Het leek wel of ze de boodschap eindelijk begrepen had. Ik hoorde of zag haar niet meer. Ik dacht even zelfs dat ze er vandoor was. Wel, blij dat ik er vanaf was. Dat ze maar iemand anders ging lastig vallen met haar zeurderig gedoe. Na vijf minuten dacht ik al niet meer aan haar, ik had wel interessantere zaken aan mijn hoofd. Ik moest dringend weer een boek gaan schrijven. Inderdaad, laten we het daar eens over hebben. Ik had niet eens een onderwerp. Laat staan een plot.

Ik was snel verdiept in gedachten tot ze plots gewoon bovenop mij kwam zitten. Zomaar. Het lef!

Het was dan ook in een reflex dat ik haar een mep verkocht. Helemaal niet voorbedacht, laat staan voorbereid. Het was gewoon een spontane reactie. Mijn hand schoot uit. Ik had nooit gedacht dat het raak zou zijn. Zeker niet dat het fataal zou zijn. Misschien was ze wat groggy, dacht ik en besteedde er eigenlijk verder weinig aandacht aan.

Nu pas besefte ik wat ik gedaan had. Toen ik één oog opendeed en focuste op het kussen naast mij. Het was zelfs niet hygiënisch hoe ze daar lag, besefte ik nu. Het was toch tijd om op te staan. Ik nam de mug voorzichtig tussen de nagels van mijn duim en middelvinger en kieperde haar in het vuilnisbakje op de badkamer.

Als het zo bleef zou ik morgen rustig slapen. De slaap der onschuld.

Negentien

Het is niet aan iedereen gegeven, ik weet het, maar zij was gewoon heel goed in negentien zijn. Ik denk dat ik niemand zo negentien heb weten zijn als zij. En nochtans, het is niet zo evident als het wel lijkt. Achttien zijn, bijvoorbeeld, dat is makkelijk. Opeens zegt het getal dat er op jouw leeftijd staat aan jou en iedereen die het weten wil: dit is geen kind meer, dit is iemand die voortaan au sérieux genomen moet worden. Volwassen is misschien een té groot woord, maar in sommige opzichten ben je het dan toch wel. Je mag gaan stemmen, beslissen wie jou politiek mag vertegenwoordigen. Je mag helemaal alleen met de auto rijden. Toegegeven, als je van het mannelijke geslacht bent en achttien wordt, kun je van de ene op de andere dag niet meer zomaar met iedereen in bed duiken. Minderjarigen zijn plots taboe. Maar hey, het voordeel is dan weer dat je ’n echte stoere man bent. Neen, achttien zijn is niks.

Trouwens, die andere buur van de negentien lijkt ook heel wat, maar is anderzijds toch ook weer zo’n eenvoudig te dragen etiket. Geen mysteries, je bent twintig. Je bent geen tiener meer, maar je bent met je klikken en klakken in de volwassenheid gerold. Geen houden meer aan. Je bent een twintiger: je gaat afstuderen, als het je al niet gedaan hebt, je gaat voor een goed deel van de rest van je leven gaan werken, je gaat trouwen of samenwonen, je gaat kindjes krijgen. Eentje of een hele kroost. Kortom, als je twintig bent, ligt je leven al op rails.

Maar negentien, jongens, jongens, dan kan nog alles gebeuren. Hoe moet je negentien zijn ? Ik moet het eerlijk toegeven: ik was er niet zo goed in, het lag mij niet, negentien zijn. Maar zij, oh, zij was zo negentien als maar zijn kon.

En waarom kan niet iedereen zo gewoon negentien zijn als zij ? Zo moeilijk kan het toch niet zijn ? Het is maar één cijfertje verschil met achttien of met twintig. En juist dat ene cijfer maakt het zo moeilijk.

Toch in dit welbepaald geval. Daarom is negentien zo apart. Want zeventien, dat is net als achttien zijn, ook niet moeilijk. Over zeventien, daar zijn liedjes over gezongen. Daar zijn boeken over geschreven. We weten zo goed hoe moeilijk het leven op zeventien is, dat het gemakkelijk is geworden.

Maar negentien zijn, daar bestaat geen handleiding voor. Negentien, dat ben je of dat ben je niet. Iedereen is het ooit geweest of zal het ooit zijn, daar niet van. Maar écht negentien zijn. Negentien uitstralen. Zo door het leven struikelen en tegelijk huppelen, dat iedereen zegt: die is negentien, dat is niet aan iedereen gegeven. En dat is waar zij zo sterk in was.

Natuurlijk is ze ondertussen geen negentien meer. Verre van. Ze is ondertussen al veel verschillende leeftijden geweest en die negentien ligt nu al in een vaag verleden. En uiteraard zijn er andere voor en na haar geweest die ook heel behoorlijk negentien waren. Maar toch blijf ik het volhouden: niemand was ooit zo negentien als zij.