De laatste tijd heb ik er een gewoonte van gemaakt om toch enkele keren per week een begrafenis bij te wonen. En dan bedoel ik de hele ceremonie. Van het stoffelijk overschot begroeten tot en met de belegde broodjes en de koffiekoeken achteraf. Voor dat laatste doe ik het trouwens ook, ik moet dat niet onder stoelen of banken steken. Twee, drie of soms zelfs vier keer per week kunnen aanschuiven aan tafel, dat bespaart me per maand een pak geld. Je moet er wel wat voor over hebben. Hoe je het ook draait, een mens moet zijn kost blijven verdienen. Maar ik heb toch niets anders te doen. Drie jaar geleden stierf mijn vrouw aan kanker. Van haar houden deed ik niet meer, maar missen doe ik haar wel. Bovendien werd ik begin dit jaar feestelijk afgedankt op het werk. Na drieëndertig jaar. Niet eens een rond getal. Herstructurering heette het. Op straat gezet, noemde ik het. En probeer maar eens, als je achteraan de vijftig bent, om nog ergens aan de bak te komen.
Ik ben niet dakloos, ik ben geen schooier, dat niet. Maar alle beetjes helpen om de eindjes aan elkaar te knopen. En om de tijd door te geraken. Ik zie het als een broodwinning. En dat is het ook letterlijk. Het vereist voorbereiding, het vraagt om inzicht, om vernuft. Om durf. Maar eens je het onder de knie hebt, is het bijna een vak. Met de nodige kneepjes.
Het begint al bij de begroeting. Daar leg je de basis voor het latere middagmaal. De manier waarop je de rouwende familieleden warm in de hand knijpt. Liefst met ook je linkerhand er nog omheen, om de verstrengeling nog inniger en het medeleven nog dieper te maken. Wat je daarbij prevelt maakt niet veel uit. Wat telt, is dat het eerste oogcontact is gelegd. Je hoort haast hoe die zwartgeklede lieden zich het hoofd breken: wie is die man, waar ken ik hem toch van ?
Wat daarna volgt komt ook allemaal van pas 's middags. Het is een kwestie van goed opletten. Hoe sereen de viering was, hoe hemels de gezangen, hoe ontroerend het afscheidswoord van de kleindochter. Hierbij wil ik toch even opmerken dat ik de begrafenissen zorgvuldig uitkies. Ik ga enkel naar uitvaarten van ouderen, mensen om wie men wel droevig, maar niet het hart van in is. Mensen die in de loop der tijd een mooie lommerrijke stamboom hebben laten groeien. Met andere woorden, mensen bij wie een persoon meer of minder aan de begrafenistafel niet opvalt.
Van de preek steek je uiteraard het meeste op. Niet dat de priester van dienst vandaag de dag nog weet welk vlees hij in de kuip heeft. Of welk stof in de urne. Natuurlijk krijgt hij het op een briefje van de familie, maar het werkt wel. In een kleine vijf minuten krijg je de essentie van een mensenleven voorgeschoteld. Dat stemt enerzijds weemoedig, maar ook wel een tikje hoopvol. Iedereen betekent wel iets in zijn leven. Toch als hij dood is.
De ene was een steun en toeverlaat voor zijn zieke zoon. De andere was als voorzitter van de plaatselijke vereniging een graag geziene figuur in het hele dorp. Sommigen hadden vreugde en trots gevonden in hun kroost. Anderen waren op het werk een rots in de branding geweest. Van niemand, maar dan ook van niemand werd gezegd dat hij een ouwe zeur was geworden, dat hij een levenslange profiteur was geweest. Of dat zij een slons was, een tang van een wijf. Iedereen is mooi in de mooiste van alle werelden, het dodenrijk.
De dode van de dag was geen uitzondering op de regel. Ook hij was een toonbeeld geweest voor ons allen. Een teergeliefde vader, een geëngageerde burger, een alom gerespecteerde bedrijfsleider. Heel oud was hij niet geworden, vierenzestig. Tegenwoordig heet dat de fleur van je leven, aangezien zestig het nieuwe vijftig is. Er was dus veel volk komen opdagen. Ook op de begrafenismaaltijd. Dat maakt het altijd handiger om op te gaan in de massa.
Zoals vaak schoof de naaste familie meteen aan tafel. Anderen, die in groepjes bij elkaar ernstig stonden te knikken, zelfs af en toe nog wat te snikken, waren duidelijk ook verwanten. Maar diegenen die wat onwennig apart stonden rond te kijken met hun glas sherry of porto in de hand, dat waren de halve vrienden, de vage kennissen. Daar schaarde ik me bij, zonder er echter contact mee te zoeken. Ik hield me gewoon wat verlegen afzijdig, tot uiteindelijk iedereen aan tafel ging, waarbij de volgorde van familie, verwanten, vrienden en tenslotte kennissen haast instinctief en organisch werd gerespecteerd.
De stoelen schraapten over de vloer, de koffie werd uitgeschonken, de schalen met broodjes doorgegeven. Ik nam er een met ham. De dag daarvoor had ik voor kaas gekozen. Ik probeer wat te variëren. Soms heb ik geluk en is er eens wat anders: krabsla, tartaar, kip curry, al lijkt dit laatste bijna te frivool voor een begrafenismaal. In sommige streken serveert men zelfs warm eten na een begrafenis. Eerst soep, daarna rosbief met peultjes en aardappelen en een dessert na. Alsof het een feestje was. De verleiding is soms groot om ook daar mijn onopvallende charmes eens uit te gaan testen. Maar ik zou de maaltijd duur moeten betalen aan brandstof en autosleet. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ik het plaatselijke dialect onmachtig ben en dus snel door de mand zou vallen.
Want er komt altijd een moment dat de naaste familie een praatje komt slaan met de minder bekende genodigden. Dan is het soms kantje boordje. Veel kan er mij dan niet meer overkomen, want meestal is dat na de maaltijd, als nog een afzakkertje wordt besteld en tegen dan is mijn eten toch al verorberd. Al verkies ik natuurlijk een stille aftocht boven veel drama. Gelukkig kom ik er meestal vanaf met: "Ik ken hem nog van vroeger. Van veel te lang geleden." Of "Wij zijn jarenlang collega's geweest." Dat doet het hem ook vaak. Maar die smoes zou in dit geval niet werken.
Ik was opzettelijk niet frontaal in het zicht van de familie gaan zitten, maar voelde niettemin al een tijdje tientallen ogen in mijn rug priemen. Nog voor ik een eerste hap van mijn broodje ham kon nemen, tikte deze keer al iemand op mijn schouders. Het was de broer van de overledene, ik herkende hem van tijdens de dienst.
"Ik geloof niet dat wij zijn voorgesteld ?"
Ik legde mijn broodje op mijn bord, stak mijn hand uit, maar hij negeerde die.
"Kende u mijn broer, misschien ?"
Ik knikte, probeerde mijn vaagste cliché: "Van vroeger. Helaas veel te lang geleden".
"En u was uitgenodigd door…"
Ik aarzelde even. "Er stond gewoon: gelieve de familie te volgen op de brief, dus…"
"Ik dacht het niet", zei de man met een uitgestreken gezicht. Ik probeerde wat tegen te sputteren, maar hij ging meteen verder:
"Uw gezicht komt niemand bekend voor. Tenzij… bij onze vriend Filip daar." Hij knikte naar een grijze vijftiger die me streng zat aan te staren. Inderdaad, die kende ik.
"Dus mag ik u nu vriendelijk vragen om op te stappen", zei hij afgemeten.
Puur uit onwennigheid keek ik wat verbouwereerd naar mijn broodje. Ik rook bijna de ham, kon de krokante korst van het broodje haast proeven.
"En neem uw broodje maar mee" zei hij minachtend. "U bent er nu toch al aan geweest."
Dat was de druppel. Ik schoof mijn stoel kordaat achteruit, gooide mijn servet woedend op tafel.
"Laat maar, ik heb al geen zin meer", zei ik. De man deed teken aan enkele familieleden, die al opstonden, klaar om te gaan blaffen. Ik trok mijn stoute schoenen aan.
"Misschien ging mijn vriendschap met uw broer dieper dan met wie van jullie ook", zei ik misprijzend.
De man leek even uit het lood geslagen. Een goed teken om verder te gaan.
"En dieper is wel het juiste woord. Ik durf wedden dat je niet eens wist dat hij homo was."
De man trok bleek weg. Hij leek nu nog meer lijk dan zijn broer.
"Dat wist u niet, he ? Dat wij jarenlang in het geniep hebben geneukt wanneer we maar konden. Dat ik hem dan alle hoeken van zijn kantoor liet zien. Zijn vurige hengst, noemde hij mij !"
Enkele mannen grabbelden mij woedend vast bij mijn schouders, maar ik sloeg hen verontwaardigd van mij af.
"Raak me niet aan !" riep ik hen dreigend toe. "Ik ben al weg !"
Ik draaide mij om en stapte vastberaden naar de deur. Maar net voor ik naar buiten stapte, draaide ik me nog even om. Wie dachten ze wel dat ze waren, die bekakte bende. Niet alleen had de ouwe mij aan de deur gezet in zijn bedrijf, nu gooide zijn familie mij ook hier buiten. Ik stak iedereen mijn middelvinger toe en sloeg de deur met een ferme klap achter mij dicht.